Geschiedenis van het Haarlems Klokkenspel

Haarlems Klokkenspel in het Clfford Herbarium - BM000628483
Haarlems Klokkenspel in het Clifford Herbarium – Natural History Museum, Londen
Haarlems Klokkenspel, Claude Aubriet (1665-1742) - Museum National d'histoire Naturelle, vol 49 - 277460
Haarlems Klokkenspel, Claude Aubriet (1665-1742) – Museum National d’histoire Naturelle, vol 49 – 277460

De historie is verweven met de groten uit de botanie. Voor de onderstaande beknopte weergave heb ik naast eigen speurwerk tevens gebruik gemaakt van recent onderzoek verricht door Willem van Riemsdijk (www.stinze-stiens.nl).
Herman Boerhave, hoogleraar en directeur van de Hortus botanicus in Leiden, vermeldt de plant voor het eerst in zijn ‘Index Plantarum quae in Horto Acadêmico Lugduno-Batavo aluntur’ in 1720. Hij gebruikt de naam Saxifraga rotundifolia alba flore pleno. Hij meldt dat hij de plant heeft gekregen uit de tuin van de heer Du Bois. De Engelsman Charles du Bois (1658-1740) was kashouder van de Engelse Oost-Indische Compagnie, welgesteld en actief op het gebied van de botanie. In het herbarium van Du Bois bevindt zich een exemplaar van het Haarlems klokkenspel waarbij als vindplaats Croydon in Surrey, Engeland wordt vermeld.
In ‘The Gardener’s Dictionary’ van Philip Miller uit 1731 kunnen we het volgende lezen: ‘…. was found wild by Mr. Joseph Blind, Gardener at Barns, who transplanted it into his garden, and afterwards distributed it to several curious persons….’. Barns, ook wel geschreven als ‘Barnes’ en Croydon liggen vlak bij elkaar en het is dus aannemelijk dat Joseph Blind de eerste gevuldbloemige plant(-en) in Croydon heeft gevonden en deze heeft gedeeld met Du Bois.
In Nederland zorgde Boerhaave ervoor dat Linnaeus lijfarts werd van de Engelsman George Clifford, eigenaar van buitenplaats De Hartekamp in Heemstede bij Haarlem. Clifford was patiënt van Boerhaave en groot liefhebber van planten. Linnaeus beschrijft in zijn Hortus Cliffortianus uit 1737 de gehele collectie van levend en gedroogd plantenmateriaal zoals aanwezig op De Hartekamp. Interessant is dat Clifford de eerste druk van het boek van Miller bezat en dat in zijn herbarium een exemplaar van het Haarlems Klokkenspel voorkomt.

Moeder aller stinzenplanten
Haarlems klokkenspel kan worden gezien als de naamgever van de term ‘stinzenplanten’. De botanicus, dr. Jacob Botke beschreef in 1932 het Haarlems Klokkenspel bij de Schierstins in Friesland waar ze door de plaatselijke bevolking ‘stinseblomkes’ werden genoemd. Deze term heeft uiteindelijk geleid tot de term stinzenplanten.

 

Wat zijn nu eigenlijk precies stinzenplanten?
Kort gezegd komt het erop neer dat het verwilderde, veelal voorjaarsbloeiende planten zijn die oorspronkelijk niet in de omgeving voorkwamen, maar ooit zijn aangeplant op vooral landgoederen, buitenplaatsen, boerenhoeven en in pastorietuinen. De naam ‘stins’ komt uit het Fries en betekent ‘stenen huis’. Het woord stinzenplant (ook wel stinsenplant) is waarschijnlijk voor het eerst gebruikt door de heemkundige Jacob Botke in 1932 die hierbij geïnspireerd werd door de naam ‘stinseblomkes’, die de bevolking van Veenwouden gaf aan het Haarlems klokkenspel, dat daar rond de Schierstins groeide.
De meeste stinzenplanten zijn bol- en knolgewassen die bloeien in het voorjaar en zich weer geheel onder de grond terugtrekken als het bladerdek van de bomen zich sluit. Denk hierbij aan het sneeuwklokje, de Italiaanse en gevlekte aronskelk, het winterakonietje, daslook, hartbladzonnebloem, de boshyacint, de kievitsbloem, diverse bosanemonen, de stengelloze sleutelbloem, voorjaarshelmbloemen, krokussen en uiteraard het Haarlems klokkenspel.

Verkrijgbaarheid door de jaren heen 

Omslag catalogus van C.G. van Tubergen uit 1905
Omslag catalogus van C.G. van Tubergen uit 1905

F.W. van Eeden schrijft in de Flora Batava, deel 15 uit 1877 het volgende: ‘Zoover ik weet, wordt tegenwoordig de plant niet meer tot sieraad gekweekt, hoewel zij zulks wegens haren rijken bloei en sneeuwwitte groote bloemen wel verdient’.

In 1819 wordt het Haarlems Klokkenspel aangeboden in de catalogus van vaste planten voor de volle grond van H. en D. van Lunteren, bloemisten en boomkwekers in Flora’s Hof te Utrecht. Speurwerk in de bibliotheek van de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur te Hillegom brengt aan het licht dat kweker J.C. Rodbard uit Leiden het in 1847 in de catalogus heeft staan. De vermaarde Haarlemse bloembollenfirma E.H. Krelage heeft het bijvoorbeeld in de catalogus van 1874 staan en bij de al even bekende firma C.G. van Tubergen, eveneens uit Haarlem komen we het tegen in een catalogus uit 1905. Nog in 1969 vinden we het terug in een catalogus van Van Tubergen met de vermelding dat het tegenwoordig zelden wordt aangeboden. Het betreft hier in alle gevallen groothandelscatalogi waarin het veelal per 100 en 1000 stuks aangeboden wordt. Daarna verdwijnt het uit de handel. Sporadisch worden zo nu en dan en in kleine aantallen plantjes op potjes aangeboden, maar grotere aantallen voor beplantingen op buitenplaatsen en parken vindt men niet meer.

Jaren geleden ben ik voorzichtig begonnen met de teelt en vermeerdering en met vallen en opstaan heb ik nu het punt bereikt dat voldoende aanbod voorhanden is. Meer informatie over de aanschaf van knollen kunt u vinden op de pagina ‘De Kwekerij’.